HOME

regenten

en vorsten

1600-1700

Introductie

Het ontstaan van een
zelfstandig Voorschoten

Ambachtsheerlijkheid

Ambachts- en Baljuwhuis

De Trekvaart

De opkomst van de buitenplaatsen en de buitenplaatsencultuur

 

Een ambachtsheer is te vergelijken met een hedendaags bestuur. De ambachtsheer oefende overheidsgezag uit in zijn ‘ambacht’ (dorp). Zijn belangrijkste medewerker was de schout of baljuw, een soort politiecommissaris. Het lokale overheidsgezag bestond uit de zogenoemde ‘heerlijke rechten’, door de landsheer tegen betaling uitbesteed aan de leenman. In het geval van Voorschoten waren dat de Graaf van Holland en de Heer van Wassenaar. De belangrijkste heerlijke rechten waren:

- rechtspraak en de (aanzienlijke) opbrengsten daaruit, vooral boetes;

- schot- of landrente;

- tolrechten;

- tienden of een vorm van winstbelasting waarbij een tiende deel moest worden afgedragen;

- marktrecht, visrecht, jachtrecht en windrecht

In Voorschoten werd de lokale rechtspraak tot 1550-60 voltrokken door de schout en de buren (inwoners van een buurschap). In het midden van de 16de eeuw professionaliseerde de rechtspraak en werd recht gesproken door de schout en zeven schepenen. De schepenen waren inwoners van Voorschoten met enige juridische kennis en een eigen vermogen, daarmee minder vatbaar voor omkoping.

    De Heer van Wassenaar was niet zelf aanwezig om de heerlijke rechten in Voorschoten uit te oefenen en de naleving daarvan te controleren. De schout betaalde de ambachtsheer elk jaar een bedrag voor het mogen uitoefenen van het ambt en verhaalde dit geld op zijn beurt weer op de inwoners van Voorschoten.

    Voorschoten was vanaf 1615 tevens een hoge heerlijkheid, wat inhield dat ook ernstige zaken als doodslag, verkrachting, verminking, diefstal hier berecht werden door de schout, die in deze hoedanigheid baljuw werd genoemd.

 

Ambachtsheerlijkheid

Canon van Voorschoten

Monumenten

Personen

Gebeurtenissen