ontdekkers en hervormers

Boerderijen vanaf 1500

In 1528 leidde Maarten van Rossum als maarschalk van het leger van Karel van Egmond, Hertog van Gelre een veldtocht in onze regio. Bij zijn aanval op Den Haag trok hij met zijn leger op vanuit Utrecht, via de Rijn. Zijn troepen verzamelden zich op de Rijndijk. Een deel van zijn leger nam de route door Voorschoten naar Den Haag en een groot aantal boerderijen werd leeggeroofd en in brand gestoken. De leus die Van Rossum zou hebben gebruikt was: “Branden en blakeren is het sieraad van de oorlog,”

Na de veldtocht van Van Rossum werden veel boerderijen weer opgebouwd, ditmaal deels ook in steen, met name het voorhuis. De daken werden met riet bedekt. Voorbeelden zijn de boerderijen aan de Generaal Spoorlaan 24, Vliet en Wegen 3, Leidseweg 227 en Veurseweg 125, 234 en 348. Andere boerderijen waar de bouwgeschiedenis waarschijnlijk teruggaat tot de 16de eeuw zijn Hooghkamer 2, Kniplaan 3 en Leidseweg 519.

Na het vertrek van de Spanjaarden uit Holland in 1576 begon een tijd van economische voorspoed die tot circa 1650 zou duren. Als gevolg van de bevolkingsgroei nam de (stedelijke) vraag naar zuivelproducten en producten van land- en tuinbouw sterk toe. De toename van de vraag leidde tot uitbreiding en aanpassing van de tot dan toe voornamelijk houten boerderijen.  Kaas en boter zijn langer houdbaar dan melk, maar moeten koel geproduceerd en bewaard worden. De houten boerderijen werden daartoe aan de koele noordzijde uitgebreid met een stenen gedeelte, bestaande uit een half verdiepte kelder en een opkamer. Door de aanleg van deze kelders en aanbouwen, haaks op het woongedeelte, kregen de boerderijen een L-vormige plattegrond. Later werd ook het resterende deel van de boerderij in steen opgetrokken. In verkoopakten werden boerderijen meestal aangeduid als bouwmanswoningen, bestaande uit een huizing (huis), met een erf, een werf, een poting (moestuin) en een planting (siertuin en geriefhout), een boomgaard en meerdere hooibergen, een stal voor de dieren en een wagenstal voor het rijtuig en de wagens, alles staande op een perceel grond van een bepaalde omvang. Vanaf de 18de eeuw werd bij grotere boerderijen een door paardenkracht aangedreven karnmolen geïnstalleerd, die een grote tijdsbesparing bij de verwerking van melk tot boter opleverde.

Een ander product van de boerderij was hennep of kennip. Door de zeevaart was de vraag naar touw sterk toegenomen. Hennep werd vooral verbouwd op warmoezerijen in de omgeving van de Kniplaan (“Knip” is waarschijnlijk een verbastering van het woord kennip). Zo was op de boerderij Vliet en Weege een hennepzolder.

In 1650 zette een neergaande beweging in. De voedselprijzen daalden en het land werd geteisterd door veepest epidemieën, maar het aantal boerderijen nam niet af. Voorschoten heeft nog steeds een sterk agrarisch karakter.

Bronnen

C. Scheffer en R. van Lit,  Boerenerfgoed; Het boerderijenboek van Voorschoten en Wassenaar, Hollandsche Rading 2016.

M. Schabbink (red.), Vier eeuwen boeren Synthese Oogst voor Malta onderzoek: Archeologische sporen van boerderijen en erven 1250-1650, Nederlandse Archeologische Rapporten 49, Amersfoort 2016.

Boerderij Vliet en Weege, VS05081

Boerderij De Geestwoning, Generaal Spoorlaan 24, VS02393