regenten en vorsten

De opkomst van de buitenplaatsen en de buitenplaatsencultuur

lamoral_ier_de_ligne

De bloeiperiode van de buitenplaatsen in de Republiek valt niet heel toevallig samen met de Gouden Eeuw, de periode dat niet de adel, maar de gegoede burgerij, kooplieden en regenten een enorme stap voorwaarts maakten. De basis was echter al eerder gelegd: eind 16de eeuw had het platteland ernstig te lijden gehad van de oorlog met Spanje en waren landerijen voor een appel en een ei te koop. Tegelijkertijd had een grotere groep vermogende burgers, waaronder ook de gevluchte Antwerpse kooplieden, voldoende vermogen om te investeren. Het zogenoemde durfkapitalisme dat rond 1600 met de risicovolle overzeese handel enorme geldstromen op gang bracht, leidde tot een grote groep nieuwe rijken en superrijken, die niet zelden onder elkaar trouwden. De aldus ontstane elite verwierf op haar beurt adellijke titels en bouwde de goedkoop verkregen buitenplaatsen verder uit om de zo verkregen hogere sociale status te bevestigen.

Voorschoten was in huidige termen een A-locatie voor buitenplaatsen: dicht bij Leiden en Den Haag en bovendien een goede aansluiting op het wegennet. Daarbij werd het uitzicht op het agrarisch landschap en de Vliet bijzonder op prijs gesteld. Bekende voorbeelden van de nieuwe buitenplaatsen zijn BijdorpStadwijk, Vredenhoef, Berbice en Haagwijk. Daarnaast ging ook de oude adel met haar tijd mee. Ze verbouwde de oude, nogal grimmige kastelen tot lieflijker oorden (Duivenvoorde, Adegeest, Roucoop). Soms werd een nieuw mooi en groot huis gebouwd, soms werd alleen een bestaande boerderij voorzien van een mooie kamer (De Knip). De tuinen – bedwongen en geordende natuur – waren minstens zo belangrijk. De aanleg, met bijgebouwen als een orangerie, was in de regel volgens de laatste mode, meestal Frans. Ook hier speelde de bevestiging van de sociale status een belangrijke rol. Een buitenplaats werd dikwijls gesticht op de plaats van een hofstede of boerderij, maar in tegenstelling tot een landgoed was de exploitatie van de gronden niet de belangrijkste randvoorwaarde. Desondanks zijn op de gronden van de al lang afgebroken hoofdhuizen nog spaarzaam agrarische opstallen te vinden. De tuinaanleg van de buitenplaatsen leeft nog steeds voort in het groene karakter van Voorschoten.